Nieuws
21 – NIEUWS 2021-14-12
Op 25 september 2021 vond de tiende Indiëlezing plaats in de OBA (Openbare Bibliotheek Amsterdam), georganiseerd door het 4/5mei Comité Amsterdam ZO en het Indisch Herinnerings Centrum. Janneke Roos, de voorzitter van Stichting 4/5 mei Comité Amsterdam ZO gaf voorafgaand aan de lezing een kort exposé over deze jaarlijkse traditie, oorspronkelijk ontstaan uit de behoefte om de overgave van Japan in Nederlands-Indië te markeren. De Indiëlezingen karakteriseerde zij als ontdekkingsreizen naar persoonlijke geschiedenissen die, ingebed in historische context, een palet aan boeiende perspectieven en inzichten bieden.
Dit jaar viel stichting CIHC de eer te beurt om de Indiëlezing te verzorgen. Voorzitter Patricia Tjiook-Liem gaf een voordracht waarin zij de migratie van Chinezen naar Indonesië schetste vanaf de koloniale periode tot de naoorlogse migratie naar Nederland. Wat waren de beweegredenen van Chinezen om naar de Indische archipel te migreren? Hoe werden zij ontvangen en waarom, na de oprichting van de Republiek Indonesië, voelden velen zich genoodzaakt om een bestaan elders te zoeken? De volgende twee sprekers, de heer Han Sing Liem en mevrouw Twie Tjoa illustreerden het verloop van de naoorlogse migratie op treffende wijze met hun persoonlijke geschiedenis. Moderator van deze middag was Lina Sidarto. Zij leidde het tafelgesprek waarmee de middag werd afgesloten. Aan dit tafelgesprek nam ook Noa Liem deel, de kleindochter van de heer Liem, als vertegenwoordiger van de derde generatie. Voor de sprankelende muzikale omlijsting zorgde Anna Zhu; zij bespeelde de guzheng (Chinese citer). Na afloop kon het CIHC terugkijken op een geslaagde middag.
Hieronder zijn samenvattingen opgenomen uit de drie presentaties.
Patricia Tjiook-Liem
‘Van ver gekomen, de geschiedenis van de migratie van Chinezen vanuit postkoloniaal Indonesië naar Nederland’
Het doel van migratie van Indonesië naar Nederland was studie, het vergaren van kennis. Deze ‘migratie voor studie’ was voorbehouden aan een kleine elite. In 1882 kwamen de twee eerste Chinese studenten uit Nederlands-Indië naar Nederland om een universitaire opleiding te volgen in Delft en in Leiden. In 1911, als de Chinese studentenvereniging “Chung Hwa Hui’ wordt opgericht, telt Nederland ongeveer 60 Chinese studenten. Tussen 1911 en 1962 waren 1300 studenten lid van de Chung Hwa Hui, het overgrote deel van de Chinese studenten uit Indonesië. Door de Duitse invasie in 1940 kwam een abrupt einde aan deze studentenstroom. Na het einde van de Japanse bezetting werd onderwijs in de door Nederland bezette gebieden weer mogelijk en kon studiemigratie weer worden voortgezet.
Na de capitulatie van Japan volgden vier jaren van revolutie die eindigden in de soevereiniteitsoverdracht eind 1949. Het definitieve einde van Nederlands-Indië betekende dat historisch gegroeide verhoudingen moesten veranderen. Door ingrijpende maatregelen tusen 1950 en 1970 verslechterde geleidelijk het leefklimaat voor de Chinezen in Indonesië. Spanningen en instabiliteit werden aanleiding om het land te verlaten. De stroom van migratie na 1950 was een onvrijwillig avontuur, die mee- maar dikwijls ook tegen kon vallen. Van de vele kwesties die voor de Chinezen problematisch waren worden er twee toegelicht: de positie van de Chinezen in de economie en de positie van de Chinezen als minderheidsgroep.
Bij de aanvang van de Republiek hadden de Chinezen een groot aandeel in de economie. Hun economische positie werd gezien als obstakel voor de groei van de positie van de Indonesiërs. Ook het Nederlandse bedrijfsleven, dat nog steeds een dominante positie innam, moest geleidelijk een plaats inruimen voor de Indonesiërs. Maar dit beleid, ‘Indonesianisasi’: het voor Indonesiërs toegankelijk maken van hogere posities en het management, leverde onvoldoende resultaat op.
In 1957 volgde een drastische maatregel: op 5 december werden Nederlandse bedrijven genationaliseerd. Import uit Nederland werd verboden. Deze economische maatregel staat bekend als ‘Zwarte Sinterklaas’, immers 5 december is een feestdag in de Nederlandse traditie. Het leidde tot een uittocht van Nederlanders. Samen met de Nieuw-Guinea kwestie vormde de periode tussen 1957 en 1963 een dieptepunt in de verhouding tussen Nederland en Indonesië, waarin de diplomatieke betrekkingen verbroken waren. Voor de Chinese studenten in Nederland brak een tijd van grote onzekerheid aan. Naarmate de Nieuw-Guinea kwestie zich ongunstiger ontwikkelde werd hun situatie steeds moeilijker. Velen moesten Nederland verlaten en uitwijken naar universiteiten in België en Duitsland. Er kwam een einde aan de instroom van Chinese studenten naar Nederland. Studiemogelijkheden werden sindsdien meer gezocht in de Angelsaksische landen als Canada, de Verenigde staten en Australië maar ook in China.
In hoeverre en langs welke weg zou de Chinese gemeenschap in staat zijn om te participeren in de Indonesische samenleving? Na een historisch gegroeide en juridisch vastgelegde aparte plaats in de koloniale maatschappij moesten de Chinezen de slag maken om zoveel mogelijk op te gaan in de Indonesische samenleving. Het groepsgevoel en de sterke eigen identiteit moesten worden doorbroken, misschien zelfs afgebroken. Tussen 1949-51 moesten de Chinezen kiezen tussen de Nederlandse en de Indonesische nationaliteit, maar de Chinese nationaliteit behielden zij, die was in die periode onvervreemdbaar. De dubbele nationaliteit (Indonesisch en Chinees) van de Chinezen moest ongedaan gemaakt worden. Vanaf 1954 vonden onderhandelingen plaats tussen China en Indonesië om de dubbele nationaliteit op te heffen. Een verdrag hierover werd in 1960 geïmplementeerd, waardoor een einde kwam aan de dubbele nationaliteit, maar de Indonesische nationaliteit bood nog onvoldoende zekerheid over de mate van integratie of assimilatie van de Chinezen. Tussen 1963 en 1967 werd de Chinezen dringend aanbevolen hun namen te veranderen in Indonesische namen. De meeste Indonesische Chinezen gaven hieraan gehoor.
In 1959 werd een economische maatregel in werking gesteld die de Chinezen zwaar zou treffen. Chinezen werd verboden om tussenhandel te drijven op het platteland en kleinere steden. China reageerde heftig en zond schepen om Chinezen te repatriëren. In 1963 braken ernstige anti-Chinese rellen uit op Java. De coup op 30 september 1965 resulteerde in de sluiting van Chinese scholen en het verbod van de Chinese pers. De viering van Chinese festival en Nieuwjaar in openbare ruimtes werd aan banden gelegd. Dit alles bracht een nieuwe migratiestroom op gang. Men ging op zoek naar een betere toekomst, zonder garantie op succes. Nederland kon men in die tijd niet binnenkomen, men moest op zoek naar andere bestemmingen. Soms migreerde men vanuit China, Suriname, Duitsland of België weer door en werd Nederland alsnog eindbestemming.
Han Sing Liem
‘Ik was enige Chinese jongen in de klas en kreeg verwensingen naar zijn hoofd geslingerd: Je bent een vuile Chinees!’
Liem telt onder zijn voorvaders een majoor der Chinezen in Semarang van vaders kant, maar ook een slaaf van moeders kant, die vanuit China was meegenomen naar Indië. Zijn grootvader was niet onbemiddeld: hij handelde in kruiden, (gewassen uit) palawija. Liems vader was beursstudent bij de NIAS (Nederlands-Indische Artsen School) in Surabaya. Na zijn artsendiploma gehaald te hebben werd hij tewerkgesteld in Blora. Daar zijn Liem en zijn broer geboren in de Japanse tijd. Zijn vader werd verklikt en opgepakt, omdat hij luisterde naar radio Australië. Hij zat opgesloten met 30 man in een kamertje. Toen hij vrijkwam woog hij 34 kilo. Na de oorlog verhuisde het gezin naar Jakarta, daar volgde vader de opleiding chirurgie in Cikini ziekenhuis.
Daarna werd hij door de regering in Pontianak gestationeerd, de hoofdstad in West-Borneo, het huidige Kalimantan, gelegen in het deltagebied van de rivier Kapuas. Het was daar heerlijk vissen en jagen, maar de scholen waren niet op peil. Voor het onderwijs verhuisde Liem naar Jakarta, waar hij in de kost ging bij een jongere zus van vader. Liem ging naar een christelijk protestantse lagere school, maar halverwege de middelbare school besloot hij over te stappen naar de Indonesische middelbare school, de SMP. Hij was de enige Chinese jongen in de klas en dat heeft hij geweten. Hij kreeg verwensingen naar zijn hoofd geslingerd: ‘Je bent een vuile Chinees!’ Liem verhuisde uiteindelijk naar het Canisius college van de Jezuïten.
Vervolgens studeerde hij aan de Geneeskundige Hogeschool in Jakarta, aan de Universitas Indonesia. Daar ging het op zijn Amerikaans, hij was binnen de kortste keren afgestudeerd. De regering bepaalde waar afgestudeerden naartoe gingen. Liem was net geslaagd vóor de coup van 1965. Hij was lid van de studentenvereniging Perhimi, die hoofdzakelijk bestond uit Chinezen. Dat bleek domme pech, want de leden werden vereenzelvigd met China en de communisten, die valselijk ervan beschuldigd werden de coup te hebben gepleegd. De vereniging werd van de ene dag op de andere opgeheven. Liem zat in een kamp in afwachting van een plaatsing als arts en moest meedoen aan protesten tegen de PKI (Partai Komunis Indonesia).
Toen hij besefte dat hij ook tegen Perhimi, zijn eigen studentenclub waarvan hij in Jakarta zelfs in het bestuur zat, moest protesteren, stopte hij daarmee. Hij werd teruggestuurd naar zijn eigen daerah (provincie) Pontianak om daar zijn plaatsing als arts af te wachten. Na een jaar van gedwongen ‘niksen’ had hij nog steeds geen oproep ontvangen. Daarom vroeg hij zijn vader hem te helpen uit Indonesië weg te komen. Hij voelde zich echt gediscrimineerd. Het lukte hem, samen met zijn zus, die al derdejaars natuurkunde was aan de UI, naar Duitsland te komen, waar zij haar studie kon voortzetten aan een universiteit in Heidelberg. Liem vroeg een visum voor Nederland aan. Na acht maanden wachten mocht hij Nederland binnenkomen. Hij kreeg een plek bij de interne afdeling van het Maria ziekenhuis (het huidige Twee Steden Ziekenhuis), in Tilburg. In de loop van zijn carrière specialiseerde hij zich tot chirurg. Liems vader was bij zijn weten de eerste Chinees-Indische chirurg in Nederlands-Indië. Hij is trots en dankbaar dat hij zijn vader in diens voetsporen heeft kunnen volgen.
Twie Tjoa
‘Als ik ooit goed besefte wat vrijheid betekende, na alle gewelddadige ervaringen in Indonesië, dan was het wel op dat moment in Suriname.’
Twie, familienaam Tjoa, werd geboren in Surabaya, in 1943. Zij behoort tot de zevende generatie van de Tjoa familie in Indonesië. Haar migratiegeschiedenis, van oost naar west, hangt samen met de koloniale geschiedenis van Nederland.
In de koloniale periode gebruikten de Nederlanders de Chinezen om belasting te innen bij de lokale bevolking. Zo werden Chinezen uitgespeeld tegen de Indonesiërs, de bekende verdeel- en-heers politiek van de koloniale machthebbers. Zij hielden de Chinezen ook apart van de rest van de bevolking. Ze moesten in bepaalde wijken wonen en als ze hun wijk uit wilden moesten ze een pasje laten zien.
Reeds vanaf de koloniale periode was de verhouding tussen Indonesiërs en Chinezen gespannen. Na het vertrek van de Nederlanders in 1957 kwam de verhouding helemaal op scherp te staan. Het leek alsof een nieuwe zondebok nodig was. Er ontstond een hetze tegen Chinezen. In haar ervaring werden Chinezen per definitie verdacht van communisme. Zij werden zoveel mogelijk maatschappelijk uitgesloten. Studeren aan de universiteit werd bemoeilijkt. Chinese winkeliers moesten hun toko sluiten. Chinees nieuwjaar vieren was verboden.
Vele peranakan Chinezen probeerden weg te komen uit het land. Zo ook het gezin Tjoa. In 1962 vluchtten zij uit Indonesië. Tjoa en haar tweeelingzus waren toen 19 jaar oud. Peranakan Chinezen met een Indonesisch paspoort konden in die tijd moeilijk het land uit, maar een oom regelde buitenlandse paspoorten. In het diepste geheim vertrokken zij. Familie bracht naderhand via een advertentie in de krant vrienden en bekenden op de hoogte van hun vertrek. De bestemming was Suriname, de reis ernaartoe ging per vrachtboot en per vliegtuig. Toen ze eindelijk in Paramaribo aankwamen had de familie zowat de hele wereld doorkruist.
De aankomst in Suriname voelde als een warm bad. Vanuit Singapore had een organisatie reeds contacten gelegd met sleutelfiguren uit de Chinese gemeenschap: het gezin werd heel hartelijk ontvangen. Er stond al een woning klaar, compleet ingericht en voorzien van eten voor een week. De Surinaams-Chinese gemeenschap stond klaar met alle hulp om in de Surinaamse samenleving in te burgeren. Het gezin werd wegwijs gemaakt. De zussen kregen bromfietsles om Paramaribo op de bromfiets te verkennen en ze werden voorgesteld aan klasgenoten op de middelbare school. Tjoa’s moeder kreeg een baan op de middelbare missieschool, haar vader kon aan de slag als boekhouder. Suriname voelde voor haar dan ook als haar tweede vaderland. De ruimte die ze weer hadden, het besef dat ze tegen elkaar weer alles konden zeggen wat ze wilden, zonder dat iemand op de loer ligt om je iets aan te doen. Dat gevoel van vrijheid leerde ze in de multi-etnische samenleving van Suriname kennen,. Ze had niet het gevoel dat ze een vreemdeling was. Ze hoorde er vanaf het begin bij en ze voelde zich er ook meteen thuis. Zo’n warm onthaal zoals ze die toen gehad hadden wenst ze iedere migrant toe.
In 1965 was Tjoa voor wetenschappelijke studie aangewezen op Nederland. Zij studeerde organisatiesociologie aan de universiteit in Utrecht. Toen zij in 1975 afstudeerde ging zij onmiddellijk terug. De onafhankelijkheid van Suriname was op handen en zo’n belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van het land wilde zij beslist meemaken. Het moment dat de Nederlandse vlag gestreken werd en de Surinaamse vlag gehesen, ontroerde haar diep. Het was heel bijzonder om dit mee te kunnen maken.
Tjoa werd afdelingshoofd bij het ministerie van sociale zaken. Daarna gaf zij als eerste vrouwelijke directeur leiding aan het ministerie van arbeid. 23 Jaar werkte zij bij de Surinaamse overheid. De zeer turbulente politieke periode in de jaren tachtig toen de militaire coup van Bouterse plaatsvond maakte ze mee. Naast haar werk bij de overheid zat zij in verschillende besturen van maatschappelijke organisaties en zette zij zich in voor de verbetering van de positie van vrouwen. Zij was intussen helemaal geworteld in Suriname, maar in 1995 werd zij ernstig ziek. Zij moest een niertransplantatie ondergaan in Nederland. Zij dankt haar leven aan haar tweelingzus die haar nier afstond en cruciale hulp uit haar omgeving. Na de niertransplantatie was Tjoa gedwongen zich blijvend in Nederland te vestigen, want in Suriname was de nazorg ontoereikend. Zij moest opnieuw haar leven opbouwen en en het was niet eenvoudig om passend werk te vinden. Zij was of overgekwalificeerd of ze had te weinig Nederlandse werkervaring! In Nederland zette Tjoa zich opnieuw intensief in voor de emancipatie en empowerment van vrouwen met een migratieachtergrond.
Haar drijfveer voor de emancipatie van de vrouw erfde zij van haar moeder. Als een van de oudste dochters van het gezin mocht zij niet naar school. Zij moest haar moeder helpen met koekjes verkopen en de zorg voor haar broertjes en zusjes. Maar ’s avonds studeerde zij samen met een vriendin. stiekem onder het bed. Ze hield vol dat ze naar school wilde. Na de lagere school ging haar moeder naar de kweekschool en werd vervolgens onderwijzeres. Zij zou uitgehuwelijkt worden maar koos haar eigen levenspartner. Daarna hielp zij samen met haar echtgenoot haar zussen met de betaling van schoolgeld zodat zij allen naar school konden. Haar moeder was voor die tijd een geëmancipeerde vrouw, een echte ‘dolle mina’!
Zo is Tjoa geworden die ze nu is, opgegroeid met zoveel verschillende culturen in haarzelf. Het heeft haar leven heel erg beïnvloed en verrijkt. Vorig jaar, toen ze werd geridderd, citeerde de burgemeester van Diemen uit de voordracht van prof. Gloria Wekker over Twie Tjoa: ‘Wat ik in de eerste plaats zo bijzonder van Twie vind is dat zij een belangrijk deel van de Nederlandse koloniale geschiedenis heel letterlijk in zichzelf belichaamd’.
Zodoende heeft Tjoa een verbinding tot stand gebracht tussen oost en west, kortom, besluit zij haar voordracht met een glimlach: ‘Oost west, thuis best’.
Ing Lwan Taga-Tan