Foto met Verhaal
64 – Ons leven in Nederland, Indonesië en China – 2/4
Mijn naam is Chen Youli (陈有理) maar mensen kennen mij als Kuk. Mijn voorouders zijn lang geleden uit China naar Indonesië geëmigreerd. De familie was al meer dan 5 generaties in Indonesië toen ik werd geboren. Ik ben geboren in 1950 in Surabaya. Bij mijn geboorte kreeg ik de naam Tan Joe Li. Mijn ouders zijn ook in Indonesië geboren. Mijn vader, Tan Tjing Wie (陈曾唯) in 1912. Mijn moeder, Tan An Nie (陈安尼) in 1917. Zij is ook bekend als Anny Tan.
Mijn beide ouders studeerden voor de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Mijn moeder studeerde wiskunde in Utrecht, mijn vader economie in Rotterdam. Mijn vader was in de jaren dertig heel actief in de Chinese studentenvereniging Chung Hwa Hui Nederland. Hij zat in de jaren 1937-1939 in het bestuur en behoorde tot de linkervleugel. Mijn ouders hebben elkaar leren kennen in de Chung Hwa Hui. Ik ben dus geboren in een intellectuele familie.
In 1939 zijn ze teruggegaan naar Indonesië en daar getrouwd. In januari 1961 zijn mijn ouders met mij, mijn broer en jongere zusje uit Indonesië vertrokken naar Xiamen in de provincie Fujian in China. Mijn vader is in 1994 overleden, mijn moeder in 2007. Ik woon nog steeds in Xiamen. Ik werk nu voor de Overseas Chinese die op zoek zijn naar hun ‘roots’ in China.
De volgende vier verhalen gaan over de verschillende periodes in het leven van mijn ouders en van mij. Lees hier het eerste verhaal.
Het gevoel van mijn ouders voor China
Mijn ouders zijn in 1939 uit Nederland teruggekeerd naar Indonesië. Het land maakte de jaren daarna een roerige tijd door. De Japanse bezetting en de beginjaren van de Republiek waren een periode van oorlog en geweld. De situatie werd in de jaren na de Soevereiniteitsoverdracht in 1949 steeds lastiger voor de Chinezen.
Mijn ouders spraken geen Chinees meer maar zij wilden wel dat hun drie kinderen Chinees leerden, naast het Indonesisch en het Nederlands. Wij zaten als kind op een Nederlandse school. De Indonesische overheid wilde dat het Nederlands onderwijs zou verdwijnen en onze ouders voelden zich daardoor steeds meer in het nauw gedreven. Toen ook in 1957 alle Nederlanders het land uit moesten en ook er steeds meer anti-Chinese maatregelen kwamen, ontstond het idee bij mijn ouders om Indonesië te verlaten en naar China terug te gaan.
Ik herinner mij dat ik als kind naar mijn vader en moeder luisterde die het verhaal vertelden over de Lange Mars:
Het rode leger moest per dag 50 km lopen, en om de drie dagen moesten ze vechten. Om de 300 meter sneuvelde een dappere soldaat. De Lange Mars ging door 15 provincies. Ze moesten over 20 hoge bergen klimmen die het hele jaar door besneeuwd waren, vijf bergen waren de hoogste bergen van de wereld. Het Rode Leger moest 30 rivieren oversteken, het water stroomde griezelig hard. Ze moesten ook nog door het hoogste moeras lopen dat er boven de zeespiegel bestaat. 30 duizend soldaten moesten het opnemen tegen meer dan 100 duizend vijanden en moesten de Dadu rivier oversteken. Vliegtuigen bombardeerden het Rode Leger. Vanaf de overkant van de rivier werd het Rode leger beschoten met kanonnen. Toch is het zo gelukt om de Volksrepubliek China te stichten. Door de Lange mars heeft de Communistische Partij China de weg kunnen vinden naar de Bevrijding van China. Dat is een geweldig wonder in de geschiedenis van de mensheid.
Door deze heldhaftige verhalen hadden mijn ouders groot respect voor de communisten. Ze zagen een prachtige toekomst voor China. Daarom wilden ze terug naar China gaan.
Ik heb een geschiedenisboek gekocht over de Lange Mars met de Engelse titel ‘Misery and Glory’. De schrijver Jin Yinan zegt hierin: ‘Als je deze geschiedenis goed begrijpt, begrijp je het huidige China en de toekomst van China.’
In 1960 deed premier van China Zhou Enlai een oproep: ‘Intellectuelen, doe mee aan de opbouw voor nieuw China!’. Toen namen mijn ouders het besluit om terug te gaan naar China. In 1961 vertrokken we naar Xiamen. We verruilden ons relatief luxeleven in Indonesië voor een leven in China waar op dat moment al drie jaar een hongersnood aan de gang was.
Wij werden door Zhong Qiao Wei (het Bestuur van China voor Overseas Chinese) in de provincie Fujian geplaatst, de provincie van waaruit onze verre voorouders waren vertrokken. Bij aankomst werden wij heel hartelijk ontvangen door de Overseas Chinese vereniging van China en van Xiamen. Zij hebben ons toen ook erg goed geholpen.
Het leven in Xiamen was niet makkelijk. Alles was op de bon en wij hadden geen wasmachine, geen koelkast, geen piano en geen auto meer zoals we in Indonesië hadden gehad.
Het was zeker ook heel moeilijk voor mijn vader en moeder om ons groot te brengen. Het is ongelooflijk dat ze hebben kunnen wennen aan het leven hier in China. Ze bleven altijd vrolijk. En daarom heb ik groot respect voor mijn ouders.
Tijdens de Culturele Revolutie en vooral door die foto’s van de Chung Hwa Hui werden mijn ouders ervan verdacht nationale spionnen te zijn. Ze hebben het psychisch toen heel zwaar gehad. Toch zijn ze in China blijven wonen. Onze familie en vrienden in het buitenland konden dit niet begrijpen.
Mijn ouders werkten allebei, maar naast hun werk hadden ze ook nog tijd om met professor Huang Wenying een boek te schrijven over de Chinezen in Jakarta tijdens de koloniale tijd. Dit boek is teruggevonden door The Center for Southeast Asian Studies van de Universiteit van Xiamen. Het is een belangrijk boek en is in 2020 gepubliceerd. Het is jammer dat mijn vader en moeder dit niet hebben kunnen meemaken.
Tegen het einde van haar leven dacht mijn moeder na over haar leven en over de keuzes die zij had gemaakt.
Zij besloot om na haar dood haar lichaam ter beschikking van de wetenschap te willen stellen. In 2002, ze was toen 85 jaar, is zij naar de notaris gegaan om vast te laten leggen dat haar lichaam aan de Medische Faculteit zou worden geschonken. Zij was de eerste persoon in Xiamen die dat ooit had gedaan.
Mijn moeder vertelde mij dat ze nooit spijt heeft gehad van de weg die ze hadden gekozen. De moeilijke tijd in de Culturele Revolutie was ‘nasip’ (pech) en het had niets te maken met haar gevoel over de terugkeer naar China. In het Chinees is daar een uitdrukking voor: het hart om terug te keren naar China mag niet door de culturele revolutie betaald worden.
Mijn ouders hadden veel verwachtingen voor de toekomst van China en vestigden hun hoop op de Communistische Partij. Ze hebben een prachtig leven gehad in China. Ze hebben heel veel voor hun land kunnen doen en waren heel blij en trots! Hun gevoel voor China zal voor ons en hun nakomelingen altijd een inspiratiebron blijven.
Wij hebben de geweldige ontwikkeling van de stad Xiamen zelf kunnen meemaken. Heel China is goed vooruitgegaan. China begon als een heel arm land en is nu een sterker en rijker land geworden. En het zal steeds beter gaan. De Communistische Partij van China wordt 100 jaar. We mogen niet vergeten dat de partij aan de wieg van het huidige China stond.
Ik hoop in de laatste jaren van mijn leven net zo veel voor China te kunnen doen als wat mijn vader en moeder voor China hebben gedaan. Mijn huidige werk dat ik samen met de Vereniging Overseas Chinese doe, is de afstammelingen van Indonesische Chinezen helpen om hun stamdorp te kunnen vinden, en hun naar hun stamdorp brengen.
Chen Youli (Kuk), Xiamen
Het levensverhaal van Tan An Nie is opgeschreven door Leonard Blussé in het boek ‘Retour Amoy. Anny Tan een vrouwenleven in Indonesië, Nederland en China. Uitgeverij Balans (2000).